NL: hoeden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hoed jij hoedt hij hoedt wij hoeden jullie hoeden zij hoeden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehoed jij hebt gehoed hij heeft gehoed wij hebben gehoed jullie hebben gehoed zij hebben gehoed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hoedde jij hoedde hij hoedde wij hoedden jullie hoedden zij hoedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehoed jij had gehoed hij had gehoed wij hadden gehoed jullie hadden gehoed zij hadden gehoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hoeden jij zult hoeden hij zal hoeden wij zullen hoeden jullie zullen hoeden zij zullen hoeden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehoed hebben jij zult gehoed hebben hij zal gehoed hebben wij zullen gehoed hebben jullie zullen gehoed hebben zij zullen gehoed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hoeden jij zou hoeden hij zou hoeden wij zouden hoeden jullie zouden hoeden zij zouden hoeden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehoed hebben jij zou gehoed hebben hij zou gehoed hebben wij zouden gehoed hebben jullie zouden gehoed hebben zij zouden gehoed hebben
|
| Gebiedende wijs |
hoed
|
| Aanvoegende wijs |
| hoede |