NL: hieuwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehieuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hieuw jij hieuwt hij hieuwt wij hieuwen jullie hieuwen zij hieuwen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehieuwd jij hebt gehieuwd hij heeft gehieuwd wij hebben gehieuwd jullie hebben gehieuwd zij hebben gehieuwd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hieuwde jij hieuwde hij hieuwde wij hieuwden jullie hieuwden zij hieuwden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehieuwd jij had gehieuwd hij had gehieuwd wij hadden gehieuwd jullie hadden gehieuwd zij hadden gehieuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hieuwen jij zult hieuwen hij zal hieuwen wij zullen hieuwen jullie zullen hieuwen zij zullen hieuwen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehieuwd hebben jij zult gehieuwd hebben hij zal gehieuwd hebben wij zullen gehieuwd hebben jullie zullen gehieuwd hebben zij zullen gehieuwd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hieuwen jij zou hieuwen hij zou hieuwen wij zouden hieuwen jullie zouden hieuwen zij zouden hieuwen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehieuwd hebben jij zou gehieuwd hebben hij zou gehieuwd hebben wij zouden gehieuwd hebben jullie zouden gehieuwd hebben zij zouden gehieuwd hebben
|
| Gebiedende wijs |
hieuw
|
| Aanvoegende wijs |
| hieuwe |