NL: hernemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
hernomen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik herneem jij herneemt hij herneemt wij hernemen jullie hernemen zij hernemen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb hernomen jij hebt hernomen hij heeft hernomen wij hebben hernomen jullie hebben hernomen zij hebben hernomen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hernam jij hernam hij hernam wij hernamen jullie hernamen zij hernamen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had hernomen jij had hernomen hij had hernomen wij hadden hernomen jullie hadden hernomen zij hadden hernomen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hernemen jij zult hernemen hij zal hernemen wij zullen hernemen jullie zullen hernemen zij zullen hernemen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal hernomen hebben jij zult hernomen hebben hij zal hernomen hebben wij zullen hernomen hebben jullie zullen hernomen hebben zij zullen hernomen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hernemen jij zou hernemen hij zou hernemen wij zouden hernemen jullie zouden hernemen zij zouden hernemen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou hernomen hebben jij zou hernomen hebben hij zou hernomen hebben wij zouden hernomen hebben jullie zouden hernomen hebben zij zouden hernomen hebben
|
| Gebiedende wijs |
herneem
|
| Aanvoegende wijs |
| herneme |