NL: herbenoemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
herbenoemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik herbenoem jij herbenoemt hij herbenoemt wij herbenoemen jullie herbenoemen zij herbenoemen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb herbenoemd jij hebt herbenoemd hij heeft herbenoemd wij hebben herbenoemd jullie hebben herbenoemd zij hebben herbenoemd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik herbenoemde jij herbenoemde hij herbenoemde wij herbenoemden jullie herbenoemden zij herbenoemden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had herbenoemd jij had herbenoemd hij had herbenoemd wij hadden herbenoemd jullie hadden herbenoemd zij hadden herbenoemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal herbenoemen jij zult herbenoemen hij zal herbenoemen wij zullen herbenoemen jullie zullen herbenoemen zij zullen herbenoemen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal herbenoemd hebben jij zult herbenoemd hebben hij zal herbenoemd hebben wij zullen herbenoemd hebben jullie zullen herbenoemd hebben zij zullen herbenoemd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou herbenoemen jij zou herbenoemen hij zou herbenoemen wij zouden herbenoemen jullie zouden herbenoemen zij zouden herbenoemen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou herbenoemd hebben jij zou herbenoemd hebben hij zou herbenoemd hebben wij zouden herbenoemd hebben jullie zouden herbenoemd hebben zij zouden herbenoemd hebben
|
| Gebiedende wijs |
herbenoem
|
| Aanvoegende wijs |
| herbenoeme |