NL: hengelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehengeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hengel jij hengelt hij hengelt wij hengelen jullie hengelen zij hengelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehengeld jij hebt gehengeld hij heeft gehengeld wij hebben gehengeld jullie hebben gehengeld zij hebben gehengeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hengelde jij hengelde hij hengelde wij hengelden jullie hengelden zij hengelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehengeld jij had gehengeld hij had gehengeld wij hadden gehengeld jullie hadden gehengeld zij hadden gehengeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hengelen jij zult hengelen hij zal hengelen wij zullen hengelen jullie zullen hengelen zij zullen hengelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehengeld hebben jij zult gehengeld hebben hij zal gehengeld hebben wij zullen gehengeld hebben jullie zullen gehengeld hebben zij zullen gehengeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hengelen jij zou hengelen hij zou hengelen wij zouden hengelen jullie zouden hengelen zij zouden hengelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehengeld hebben jij zou gehengeld hebben hij zou gehengeld hebben wij zouden gehengeld hebben jullie zouden gehengeld hebben zij zouden gehengeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
hengel
|
| Aanvoegende wijs |
| hengele |