NL: hemelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehemeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hemel jij hemelt hij hemelt wij hemelen jullie hemelen zij hemelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehemeld jij hebt gehemeld hij heeft gehemeld wij hebben gehemeld jullie hebben gehemeld zij hebben gehemeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hemelde jij hemelde hij hemelde wij hemelden jullie hemelden zij hemelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehemeld jij had gehemeld hij had gehemeld wij hadden gehemeld jullie hadden gehemeld zij hadden gehemeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hemelen jij zult hemelen hij zal hemelen wij zullen hemelen jullie zullen hemelen zij zullen hemelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehemeld hebben jij zult gehemeld hebben hij zal gehemeld hebben wij zullen gehemeld hebben jullie zullen gehemeld hebben zij zullen gehemeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hemelen jij zou hemelen hij zou hemelen wij zouden hemelen jullie zouden hemelen zij zouden hemelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehemeld hebben jij zou gehemeld hebben hij zou gehemeld hebben wij zouden gehemeld hebben jullie zouden gehemeld hebben zij zouden gehemeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
hemel
|
| Aanvoegende wijs |
| hemele |