NL: heksen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehekst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik heks jij hekst hij hekst wij heksen jullie heksen zij heksen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehekst jij hebt gehekst hij heeft gehekst wij hebben gehekst jullie hebben gehekst zij hebben gehekst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hekste jij hekste hij hekste wij heksten jullie heksten zij heksten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehekst jij had gehekst hij had gehekst wij hadden gehekst jullie hadden gehekst zij hadden gehekst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal heksen jij zult heksen hij zal heksen wij zullen heksen jullie zullen heksen zij zullen heksen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehekst hebben jij zult gehekst hebben hij zal gehekst hebben wij zullen gehekst hebben jullie zullen gehekst hebben zij zullen gehekst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou heksen jij zou heksen hij zou heksen wij zouden heksen jullie zouden heksen zij zouden heksen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehekst hebben jij zou gehekst hebben hij zou gehekst hebben wij zouden gehekst hebben jullie zouden gehekst hebben zij zouden gehekst hebben
|
| Gebiedende wijs |
heks
|
| Aanvoegende wijs |
| hekse |