NL: heiligen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geheiligd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik heilig jij heiligt hij heiligt wij heiligen jullie heiligen zij heiligen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geheiligd jij hebt geheiligd hij heeft geheiligd wij hebben geheiligd jullie hebben geheiligd zij hebben geheiligd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik heiligde jij heiligde hij heiligde wij heiligden jullie heiligden zij heiligden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geheiligd jij had geheiligd hij had geheiligd wij hadden geheiligd jullie hadden geheiligd zij hadden geheiligd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal heiligen jij zult heiligen hij zal heiligen wij zullen heiligen jullie zullen heiligen zij zullen heiligen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geheiligd hebben jij zult geheiligd hebben hij zal geheiligd hebben wij zullen geheiligd hebben jullie zullen geheiligd hebben zij zullen geheiligd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou heiligen jij zou heiligen hij zou heiligen wij zouden heiligen jullie zouden heiligen zij zouden heiligen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geheiligd hebben jij zou geheiligd hebben hij zou geheiligd hebben wij zouden geheiligd hebben jullie zouden geheiligd hebben zij zouden geheiligd hebben
|
| Gebiedende wijs |
heilig
|
| Aanvoegende wijs |
| heilige |