NL: healen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geheald
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik heal jij healt hij healt wij healen jullie healen zij healen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geheald jij hebt geheald hij heeft geheald wij hebben geheald jullie hebben geheald zij hebben geheald
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik healde jij healde hij healde wij healden jullie healden zij healden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geheald jij had geheald hij had geheald wij hadden geheald jullie hadden geheald zij hadden geheald
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal healen jij zult healen hij zal healen wij zullen healen jullie zullen healen zij zullen healen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geheald hebben jij zult geheald hebben hij zal geheald hebben wij zullen geheald hebben jullie zullen geheald hebben zij zullen geheald hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou healen jij zou healen hij zou healen wij zouden healen jullie zouden healen zij zouden healen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geheald hebben jij zou geheald hebben hij zou geheald hebben wij zouden geheald hebben jullie zouden geheald hebben zij zouden geheald hebben
|
Gebiedende wijs |
heal
|
Aanvoegende wijs |
heale |