NL: haten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gehaat
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik haat jij haat hij haat wij haten jullie haten zij haten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehaat jij hebt gehaat hij heeft gehaat wij hebben gehaat jullie hebben gehaat zij hebben gehaat
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik haatte jij haatte hij haatte wij haatten jullie haatten zij haatten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehaat jij had gehaat hij had gehaat wij hadden gehaat jullie hadden gehaat zij hadden gehaat
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal haten jij zult haten hij zal haten wij zullen haten jullie zullen haten zij zullen haten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehaat hebben jij zult gehaat hebben hij zal gehaat hebben wij zullen gehaat hebben jullie zullen gehaat hebben zij zullen gehaat hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou haten jij zou haten hij zou haten wij zouden haten jullie zouden haten zij zouden haten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehaat hebben jij zou gehaat hebben hij zou gehaat hebben wij zouden gehaat hebben jullie zouden gehaat hebben zij zouden gehaat hebben
|
Gebiedende wijs |
haat
|
Aanvoegende wijs |
hate |