NL: hardmaken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
hardgemaakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik maak hard jij maakt hard hij maakt hard wij maken hard jullie maken hard zij maken hard
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik hardmaak dat jij hardmaakt dat hij hardmaakt dat wij hardmaken dat jullie hardmaken dat zij hardmaken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb hardgemaakt jij hebt hardgemaakt hij heeft hardgemaakt wij hebben hardgemaakt jullie hebben hardgemaakt zij hebben hardgemaakt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik maakte hard jij maakte hard hij maakte hard wij maakten hard jullie maakten hard zij maakten hard
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik hardmaakte dat jij hardmaakte dat hij hardmaakte dat wij hardmaakten dat jullie hardmaakten dat zij hardmaakten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had hardgemaakt jij had hardgemaakt hij had hardgemaakt wij hadden hardgemaakt jullie hadden hardgemaakt zij hadden hardgemaakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hardmaken jij zult hardmaken hij zal hardmaken wij zullen hardmaken jullie zullen hardmaken zij zullen hardmaken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal hardgemaakt hebben jij zult hardgemaakt hebben hij zal hardgemaakt hebben wij zullen hardgemaakt hebben jullie zullen hardgemaakt hebben zij zullen hardgemaakt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hardmaken jij zou hardmaken hij zou hardmaken wij zouden hardmaken jullie zouden hardmaken zij zouden hardmaken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou hardgemaakt hebben jij zou hardgemaakt hebben hij zou hardgemaakt hebben wij zouden hardgemaakt hebben jullie zouden hardgemaakt hebben zij zouden hardgemaakt hebben
|
| Gebiedende wijs |
maak hard
|
| Aanvoegende wijs |
| hardmake |