Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: haperen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gehaperd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik haper
jij hapert
hij hapert
wij haperen
jullie haperen
zij haperen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gehaperd
jij hebt gehaperd
hij heeft gehaperd
wij hebben gehaperd
jullie hebben gehaperd
zij hebben gehaperd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik haperde
jij haperde
hij haperde
wij haperden
jullie haperden
zij haperden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gehaperd
jij had gehaperd
hij had gehaperd
wij hadden gehaperd
jullie hadden gehaperd
zij hadden gehaperd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal haperen
jij zult haperen
hij zal haperen
wij zullen haperen
jullie zullen haperen
zij zullen haperen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gehaperd hebben
jij zult gehaperd hebben
hij zal gehaperd hebben
wij zullen gehaperd hebben
jullie zullen gehaperd hebben
zij zullen gehaperd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou haperen
jij zou haperen
hij zou haperen
wij zouden haperen
jullie zouden haperen
zij zouden haperen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gehaperd hebben
jij zou gehaperd hebben
hij zou gehaperd hebben
wij zouden gehaperd hebben
jullie zouden gehaperd hebben
zij zouden gehaperd hebben

Gebiedende wijs
haper

Aanvoegende wijs
hapere

Voorbeelden

  1. Niet haperen bij de laatste hindernis.
    Don 't falter at the final hurdle.
  2. We beginnen met een beetje haperen.
    We 'll start... with a little stutter.
  3. Als je de slang voelt haperen, kom dan naar boven.
    You feel that breeze cutting out of your hose, come up.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden