NL: handshaken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehandshaket
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik handshake jij handshaket hij handshaket wij handshaken jullie handshaken zij handshaken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehandshaket jij hebt gehandshaket hij heeft gehandshaket wij hebben gehandshaket jullie hebben gehandshaket zij hebben gehandshaket
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik handshakete jij handshakete hij handshakete wij handshaketen jullie handshaketen zij handshaketen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehandshaket jij had gehandshaket hij had gehandshaket wij hadden gehandshaket jullie hadden gehandshaket zij hadden gehandshaket
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal handshaken jij zult handshaken hij zal handshaken wij zullen handshaken jullie zullen handshaken zij zullen handshaken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehandshaket hebben jij zult gehandshaket hebben hij zal gehandshaket hebben wij zullen gehandshaket hebben jullie zullen gehandshaket hebben zij zullen gehandshaket hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou handshaken jij zou handshaken hij zou handshaken wij zouden handshaken jullie zouden handshaken zij zouden handshaken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehandshaket hebben jij zou gehandshaket hebben hij zou gehandshaket hebben wij zouden gehandshaket hebben jullie zouden gehandshaket hebben zij zouden gehandshaket hebben
|
| Gebiedende wijs |
handshake
|
| Aanvoegende wijs |
| handshake |