NL: hameren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehamerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hamer jij hamert hij hamert wij hameren jullie hameren zij hameren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehamerd jij hebt gehamerd hij heeft gehamerd wij hebben gehamerd jullie hebben gehamerd zij hebben gehamerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hamerde jij hamerde hij hamerde wij hamerden jullie hamerden zij hamerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehamerd jij had gehamerd hij had gehamerd wij hadden gehamerd jullie hadden gehamerd zij hadden gehamerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hameren jij zult hameren hij zal hameren wij zullen hameren jullie zullen hameren zij zullen hameren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehamerd hebben jij zult gehamerd hebben hij zal gehamerd hebben wij zullen gehamerd hebben jullie zullen gehamerd hebben zij zullen gehamerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hameren jij zou hameren hij zou hameren wij zouden hameren jullie zouden hameren zij zouden hameren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehamerd hebben jij zou gehamerd hebben hij zou gehamerd hebben wij zouden gehamerd hebben jullie zouden gehamerd hebben zij zouden gehamerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
hamer
|
| Aanvoegende wijs |
| hamere |