NL: gymmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegymd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gym jij gymt hij gymt wij gymmen jullie gymmen zij gymmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegymd jij hebt gegymd hij heeft gegymd wij hebben gegymd jullie hebben gegymd zij hebben gegymd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gymde jij gymde hij gymde wij gymden jullie gymden zij gymden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegymd jij had gegymd hij had gegymd wij hadden gegymd jullie hadden gegymd zij hadden gegymd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gymmen jij zult gymmen hij zal gymmen wij zullen gymmen jullie zullen gymmen zij zullen gymmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegymd hebben jij zult gegymd hebben hij zal gegymd hebben wij zullen gegymd hebben jullie zullen gegymd hebben zij zullen gegymd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gymmen jij zou gymmen hij zou gymmen wij zouden gymmen jullie zouden gymmen zij zouden gymmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegymd hebben jij zou gegymd hebben hij zou gegymd hebben wij zouden gegymd hebben jullie zouden gegymd hebben zij zouden gegymd hebben
|
| Gebiedende wijs |
gym
|
| Aanvoegende wijs |
| gymme |