NL: gsm'en U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ge-gsm'd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gsm jij gsm't hij gsm't wij gsm'en jullie gsm'en zij gsm'en
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ge-gsm'd jij hebt ge-gsm'd hij heeft ge-gsm'd wij hebben ge-gsm'd jullie hebben ge-gsm'd zij hebben ge-gsm'd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gsm'de jij gsm'de hij gsm'de wij gsm'den jullie gsm'den zij gsm'den
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ge-gsm'd jij had ge-gsm'd hij had ge-gsm'd wij hadden ge-gsm'd jullie hadden ge-gsm'd zij hadden ge-gsm'd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gsm'en jij zult gsm'en hij zal gsm'en wij zullen gsm'en jullie zullen gsm'en zij zullen gsm'en
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ge-gsm'd hebben jij zult ge-gsm'd hebben hij zal ge-gsm'd hebben wij zullen ge-gsm'd hebben jullie zullen ge-gsm'd hebben zij zullen ge-gsm'd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gsm'en jij zou gsm'en hij zou gsm'en wij zouden gsm'en jullie zouden gsm'en zij zouden gsm'en
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ge-gsm'd hebben jij zou ge-gsm'd hebben hij zou ge-gsm'd hebben wij zouden ge-gsm'd hebben jullie zouden ge-gsm'd hebben zij zouden ge-gsm'd hebben
|
| Gebiedende wijs |
gsm
|
| Aanvoegende wijs |
| gsm'e |