Voorbeelden

1. Gruppieren und das Startfahrzeug demontieren.
   Hergroepeer en sloop het lanceervoertuig.
2. Die Engel gruppieren sich immer noch.
   De Engelen groeperen zich nog steeds.
3. Die Aliens gruppieren sich neu, vier Schiffe.
   De buitenaardse wezens hergroeperen, vier schepen.
4. In den Bergen. Sie gruppieren sich neu.
   In de bergen, om te hergroeperen.
5. Wir gehen nach Hause,... wir gruppieren uns neu.
   We gaan naar huis, we hergroeperen.
6. Wir gruppieren uns neu, besorgen medizinische Vorräte für die Verletzten...
   We hergroeperen, pakken medische voorraden voor de gewonden...
7. Deshalb müssen wir Mr Cole nach Hause bringen und uns neu gruppieren.
   We moeten Mr Cole terughalen en evalueren.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden