NL: gronden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegrond
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik grond jij grondt hij grondt wij gronden jullie gronden zij gronden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegrond jij hebt gegrond hij heeft gegrond wij hebben gegrond jullie hebben gegrond zij hebben gegrond
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik grondde jij grondde hij grondde wij grondden jullie grondden zij grondden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegrond jij had gegrond hij had gegrond wij hadden gegrond jullie hadden gegrond zij hadden gegrond
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gronden jij zult gronden hij zal gronden wij zullen gronden jullie zullen gronden zij zullen gronden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegrond hebben jij zult gegrond hebben hij zal gegrond hebben wij zullen gegrond hebben jullie zullen gegrond hebben zij zullen gegrond hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gronden jij zou gronden hij zou gronden wij zouden gronden jullie zouden gronden zij zouden gronden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegrond hebben jij zou gegrond hebben hij zou gegrond hebben wij zouden gegrond hebben jullie zouden gegrond hebben zij zouden gegrond hebben
|
| Gebiedende wijs |
grond
|
| Aanvoegende wijs |
| gronde |