NL: grendelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegrendeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik grendel jij grendelt hij grendelt wij grendelen jullie grendelen zij grendelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegrendeld jij hebt gegrendeld hij heeft gegrendeld wij hebben gegrendeld jullie hebben gegrendeld zij hebben gegrendeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik grendelde jij grendelde hij grendelde wij grendelden jullie grendelden zij grendelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegrendeld jij had gegrendeld hij had gegrendeld wij hadden gegrendeld jullie hadden gegrendeld zij hadden gegrendeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal grendelen jij zult grendelen hij zal grendelen wij zullen grendelen jullie zullen grendelen zij zullen grendelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegrendeld hebben jij zult gegrendeld hebben hij zal gegrendeld hebben wij zullen gegrendeld hebben jullie zullen gegrendeld hebben zij zullen gegrendeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou grendelen jij zou grendelen hij zou grendelen wij zouden grendelen jullie zouden grendelen zij zouden grendelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegrendeld hebben jij zou gegrendeld hebben hij zou gegrendeld hebben wij zouden gegrendeld hebben jullie zouden gegrendeld hebben zij zouden gegrendeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
grendel
|
| Aanvoegende wijs |
| grendele |