NL: graviteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegraviteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik graviteer jij graviteert hij graviteert wij graviteren jullie graviteren zij graviteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegraviteerd jij hebt gegraviteerd hij heeft gegraviteerd wij hebben gegraviteerd jullie hebben gegraviteerd zij hebben gegraviteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik graviteerde jij graviteerde hij graviteerde wij graviteerden jullie graviteerden zij graviteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegraviteerd jij had gegraviteerd hij had gegraviteerd wij hadden gegraviteerd jullie hadden gegraviteerd zij hadden gegraviteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal graviteren jij zult graviteren hij zal graviteren wij zullen graviteren jullie zullen graviteren zij zullen graviteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegraviteerd hebben jij zult gegraviteerd hebben hij zal gegraviteerd hebben wij zullen gegraviteerd hebben jullie zullen gegraviteerd hebben zij zullen gegraviteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou graviteren jij zou graviteren hij zou graviteren wij zouden graviteren jullie zouden graviteren zij zouden graviteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegraviteerd hebben jij zou gegraviteerd hebben hij zou gegraviteerd hebben wij zouden gegraviteerd hebben jullie zouden gegraviteerd hebben zij zouden gegraviteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
graviteer
|
Aanvoegende wijs |
gravitere |