NL: grauwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegrauwd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik grauw jij grauwt hij grauwt wij grauwen jullie grauwen zij grauwen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegrauwd jij hebt gegrauwd hij heeft gegrauwd wij hebben gegrauwd jullie hebben gegrauwd zij hebben gegrauwd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik grauwde jij grauwde hij grauwde wij grauwden jullie grauwden zij grauwden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegrauwd jij had gegrauwd hij had gegrauwd wij hadden gegrauwd jullie hadden gegrauwd zij hadden gegrauwd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal grauwen jij zult grauwen hij zal grauwen wij zullen grauwen jullie zullen grauwen zij zullen grauwen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegrauwd hebben jij zult gegrauwd hebben hij zal gegrauwd hebben wij zullen gegrauwd hebben jullie zullen gegrauwd hebben zij zullen gegrauwd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou grauwen jij zou grauwen hij zou grauwen wij zouden grauwen jullie zouden grauwen zij zouden grauwen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegrauwd hebben jij zou gegrauwd hebben hij zou gegrauwd hebben wij zouden gegrauwd hebben jullie zouden gegrauwd hebben zij zouden gegrauwd hebben
|
Gebiedende wijs |
grauw
|
Aanvoegende wijs |
grauwe |