Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: gorgelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gegorgeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik gorgel
jij gorgelt
hij gorgelt
wij gorgelen
jullie gorgelen
zij gorgelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gegorgeld
jij hebt gegorgeld
hij heeft gegorgeld
wij hebben gegorgeld
jullie hebben gegorgeld
zij hebben gegorgeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gorgelde
jij gorgelde
hij gorgelde
wij gorgelden
jullie gorgelden
zij gorgelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gegorgeld
jij had gegorgeld
hij had gegorgeld
wij hadden gegorgeld
jullie hadden gegorgeld
zij hadden gegorgeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal gorgelen
jij zult gorgelen
hij zal gorgelen
wij zullen gorgelen
jullie zullen gorgelen
zij zullen gorgelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gegorgeld hebben
jij zult gegorgeld hebben
hij zal gegorgeld hebben
wij zullen gegorgeld hebben
jullie zullen gegorgeld hebben
zij zullen gegorgeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou gorgelen
jij zou gorgelen
hij zou gorgelen
wij zouden gorgelen
jullie zouden gorgelen
zij zouden gorgelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gegorgeld hebben
jij zou gegorgeld hebben
hij zou gegorgeld hebben
wij zouden gegorgeld hebben
jullie zouden gegorgeld hebben
zij zouden gegorgeld hebben

Gebiedende wijs
gorgel

Aanvoegende wijs
gorgele

Voorbeelden

  1. Heb je de gorgel flessen verplaatst?
    Did you move the gargle bottles?
  2. Ga terug, doe het nog eens, maar deze keer gorgel eerst met zand.
    Go back, do it again, but this time why don 't you gargle with some sand.
  3. Door te focussen op de gorgel flessen, we keken weg van wat echt belangrijk was.
    By focusing on the gargle bottles, we looked away from what was really important.
  4. Spugen, slikken en gorgelen!
    Spitting, swallowing and gargling!
  5. Je moet hiermee gorgelen.
    You got to gargle with this.
  6. Je moet ermee gorgelen.
    You gargle with it.
  7. Dan kun je beter gaan gorgelen.
    You might want to gargle.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden