Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: goochelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gegoocheld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik goochel
jij goochelt
hij goochelt
wij goochelen
jullie goochelen
zij goochelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gegoocheld
jij hebt gegoocheld
hij heeft gegoocheld
wij hebben gegoocheld
jullie hebben gegoocheld
zij hebben gegoocheld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik goochelde
jij goochelde
hij goochelde
wij goochelden
jullie goochelden
zij goochelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gegoocheld
jij had gegoocheld
hij had gegoocheld
wij hadden gegoocheld
jullie hadden gegoocheld
zij hadden gegoocheld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal goochelen
jij zult goochelen
hij zal goochelen
wij zullen goochelen
jullie zullen goochelen
zij zullen goochelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gegoocheld hebben
jij zult gegoocheld hebben
hij zal gegoocheld hebben
wij zullen gegoocheld hebben
jullie zullen gegoocheld hebben
zij zullen gegoocheld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou goochelen
jij zou goochelen
hij zou goochelen
wij zouden goochelen
jullie zouden goochelen
zij zouden goochelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gegoocheld hebben
jij zou gegoocheld hebben
hij zou gegoocheld hebben
wij zouden gegoocheld hebben
jullie zouden gegoocheld hebben
zij zouden gegoocheld hebben

Gebiedende wijs
goochel

Aanvoegende wijs
goochele

Voorbeelden

  1. De goochel doos is niets voor een politie zaak.
    The goggle box is no place to police crime.
  2. Ik werk aan een goochel act voor de Maffe Meesters.
    I 'm working on my magic act for the Faculty Follies.
  3. Hou je van goochelen?
    Do you like magic?
  4. Want goochelen gaat over... misleiding.
    Because magic is all about... misdirection.
  5. Wie wil wat goochelen zien?
    Who wants to see some magic?
  6. Ze kan goochelen met springstof.
    She 's an artist with nitroglycerin.
  7. Nieuwe regel... Niet goochelen met glazen
    New rule - - No juggling with glasses
  8. Ik ga wat goochelen voor u.
    Gonna do a little magic for you.
  9. Je weet echt iets van goochelen.
    You do know your magic.
  10. Jij begon met de kruiden te goochelen.
    You 're the one who was getting fancy with the spices!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden