NL: goochelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegoocheld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik goochel jij goochelt hij goochelt wij goochelen jullie goochelen zij goochelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegoocheld jij hebt gegoocheld hij heeft gegoocheld wij hebben gegoocheld jullie hebben gegoocheld zij hebben gegoocheld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik goochelde jij goochelde hij goochelde wij goochelden jullie goochelden zij goochelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegoocheld jij had gegoocheld hij had gegoocheld wij hadden gegoocheld jullie hadden gegoocheld zij hadden gegoocheld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal goochelen jij zult goochelen hij zal goochelen wij zullen goochelen jullie zullen goochelen zij zullen goochelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegoocheld hebben jij zult gegoocheld hebben hij zal gegoocheld hebben wij zullen gegoocheld hebben jullie zullen gegoocheld hebben zij zullen gegoocheld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou goochelen jij zou goochelen hij zou goochelen wij zouden goochelen jullie zouden goochelen zij zouden goochelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegoocheld hebben jij zou gegoocheld hebben hij zou gegoocheld hebben wij zouden gegoocheld hebben jullie zouden gegoocheld hebben zij zouden gegoocheld hebben
|
Gebiedende wijs |
goochel
|
Aanvoegende wijs |
goochele |