NL: gonzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegonsd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gons jij gonst hij gonst wij gonzen jullie gonzen zij gonzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegonsd jij hebt gegonsd hij heeft gegonsd wij hebben gegonsd jullie hebben gegonsd zij hebben gegonsd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gonsde jij gonsde hij gonsde wij gonsden jullie gonsden zij gonsden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegonsd jij had gegonsd hij had gegonsd wij hadden gegonsd jullie hadden gegonsd zij hadden gegonsd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gonzen jij zult gonzen hij zal gonzen wij zullen gonzen jullie zullen gonzen zij zullen gonzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegonsd hebben jij zult gegonsd hebben hij zal gegonsd hebben wij zullen gegonsd hebben jullie zullen gegonsd hebben zij zullen gegonsd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gonzen jij zou gonzen hij zou gonzen wij zouden gonzen jullie zouden gonzen zij zouden gonzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegonsd hebben jij zou gegonsd hebben hij zou gegonsd hebben wij zouden gegonsd hebben jullie zouden gegonsd hebben zij zouden gegonsd hebben
|
Gebiedende wijs |
gons
|
Aanvoegende wijs |
gonze |