Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: goedpraten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
goedgepraat

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik praat goed
jij praat goed
hij praat goed
wij praten goed
jullie praten goed
zij praten goed

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedpraat
dat jij goedpraat
dat hij goedpraat
dat wij goedpraten
dat jullie goedpraten
dat zij goedpraten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb goedgepraat
jij hebt goedgepraat
hij heeft goedgepraat
wij hebben goedgepraat
jullie hebben goedgepraat
zij hebben goedgepraat

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik praatte goed
jij praatte goed
hij praatte goed
wij praatten goed
jullie praatten goed
zij praatten goed

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedpraatte
dat jij goedpraatte
dat hij goedpraatte
dat wij goedpraatten
dat jullie goedpraatten
dat zij goedpraatten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had goedgepraat
jij had goedgepraat
hij had goedgepraat
wij hadden goedgepraat
jullie hadden goedgepraat
zij hadden goedgepraat

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal goedpraten
jij zult goedpraten
hij zal goedpraten
wij zullen goedpraten
jullie zullen goedpraten
zij zullen goedpraten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal goedgepraat hebben
jij zult goedgepraat hebben
hij zal goedgepraat hebben
wij zullen goedgepraat hebben
jullie zullen goedgepraat hebben
zij zullen goedgepraat hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou goedpraten
jij zou goedpraten
hij zou goedpraten
wij zouden goedpraten
jullie zouden goedpraten
zij zouden goedpraten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou goedgepraat hebben
jij zou goedgepraat hebben
hij zou goedgepraat hebben
wij zouden goedgepraat hebben
jullie zouden goedgepraat hebben
zij zouden goedgepraat hebben

Gebiedende wijs
praat goed

Aanvoegende wijs
goedprate

Voorbeelden

  1. Diane praat goed.
    Diane talks good.
  2. U praat goed engels, dame.
    You speak English real good there, lady.
  3. Je praat goed, maar ik zie mijn ring niet.
    You 're talking a good game, but I don 't see my ring.
  4. Maar ik wil niet dat je er met iemand over praat, goed?
    But I don 't want you to talk about these with anyone, okay?
  5. Dat kan ik niet goedpraten.
    There 's no justification.
  6. Je kunt dit niet goedpraten.
    You can 't just rationalize this away.
  7. Dat kun je niet goedpraten.
    You can 't legislate for that.
  8. Ik wil mezelf niet goedpraten.
    I don ´ t seek to excuse the person I was.
  9. Moederinstinct kan niet alles goedpraten.
    Maternal instinct can only excuse so much.
  10. Je kan die uitgave niet goedpraten.
    You can 't justify this expense.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden