Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: goedmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
goedgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak goed
jij maakt goed
hij maakt goed
wij maken goed
jullie maken goed
zij maken goed

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedmaak
dat jij goedmaakt
dat hij goedmaakt
dat wij goedmaken
dat jullie goedmaken
dat zij goedmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb goedgemaakt
jij hebt goedgemaakt
hij heeft goedgemaakt
wij hebben goedgemaakt
jullie hebben goedgemaakt
zij hebben goedgemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte goed
jij maakte goed
hij maakte goed
wij maakten goed
jullie maakten goed
zij maakten goed

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedmaakte
dat jij goedmaakte
dat hij goedmaakte
dat wij goedmaakten
dat jullie goedmaakten
dat zij goedmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had goedgemaakt
jij had goedgemaakt
hij had goedgemaakt
wij hadden goedgemaakt
jullie hadden goedgemaakt
zij hadden goedgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal goedmaken
jij zult goedmaken
hij zal goedmaken
wij zullen goedmaken
jullie zullen goedmaken
zij zullen goedmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal goedgemaakt hebben
jij zult goedgemaakt hebben
hij zal goedgemaakt hebben
wij zullen goedgemaakt hebben
jullie zullen goedgemaakt hebben
zij zullen goedgemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou goedmaken
jij zou goedmaken
hij zou goedmaken
wij zouden goedmaken
jullie zouden goedmaken
zij zouden goedmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou goedgemaakt hebben
jij zou goedgemaakt hebben
hij zou goedgemaakt hebben
wij zouden goedgemaakt hebben
jullie zouden goedgemaakt hebben
zij zouden goedgemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak goed

Aanvoegende wijs
goedmake

Voorbeelden

  1. Dus maak goed gebruik van hem, mensen.
    So make good use of him, people.
  2. Ik maak goed gebruik van de tijd.
    I 'm just making good use of the time.
  3. Hou haar even vast, terwijl ik haar fles maak, goed?
    Oh. Hold her while I get her bottle ready, would you?
  4. George, maak goed nota van elk vel papier en het betreffende oppervlak.
    George, make careful note of each sheet of paper and its corresponding surface.
  5. Maar ik moet goedmaken... wat ik kan goedmaken.
    But I gotta fix... what I gotta fix.
  6. Onze misdaden goedmaken.
    Make up for everything we 've done.
  7. Alles terug goedmaken?
    Make everything okay?
  8. Ik wil het goedmaken.
    I want to fix this.
  9. Ik wou het goedmaken.
    I wanted to make things right.
  10. Kan ik' t goedmaken?
    Can I make it up to you?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden