Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: goedkeuren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
goedgekeurd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik keur goed
jij keurt goed
hij keurt goed
wij keuren goed
jullie keuren goed
zij keuren goed

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedkeur
dat jij goedkeurt
dat hij goedkeurt
dat wij goedkeuren
dat jullie goedkeuren
dat zij goedkeuren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb goedgekeurd
jij hebt goedgekeurd
hij heeft goedgekeurd
wij hebben goedgekeurd
jullie hebben goedgekeurd
zij hebben goedgekeurd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik keurde goed
jij keurde goed
hij keurde goed
wij keurden goed
jullie keurden goed
zij keurden goed

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik goedkeurde
dat jij goedkeurde
dat hij goedkeurde
dat wij goedkeurden
dat jullie goedkeurden
dat zij goedkeurden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had goedgekeurd
jij had goedgekeurd
hij had goedgekeurd
wij hadden goedgekeurd
jullie hadden goedgekeurd
zij hadden goedgekeurd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal goedkeuren
jij zult goedkeuren
hij zal goedkeuren
wij zullen goedkeuren
jullie zullen goedkeuren
zij zullen goedkeuren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal goedgekeurd hebben
jij zult goedgekeurd hebben
hij zal goedgekeurd hebben
wij zullen goedgekeurd hebben
jullie zullen goedgekeurd hebben
zij zullen goedgekeurd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou goedkeuren
jij zou goedkeuren
hij zou goedkeuren
wij zouden goedkeuren
jullie zouden goedkeuren
zij zouden goedkeuren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou goedgekeurd hebben
jij zou goedgekeurd hebben
hij zou goedgekeurd hebben
wij zouden goedgekeurd hebben
jullie zouden goedgekeurd hebben
zij zouden goedgekeurd hebben

Gebiedende wijs
keur goed

Aanvoegende wijs
goedkeure

Voorbeelden

  1. Gewoon goedkeuren.
    I just need approval.
  2. medisch goedkeuren
    to declare fit
  3. Moet me goedkeuren?
    Needs to approve me?
  4. een patiënt goedkeuren
    pass a patient
  5. Riley zou het goedkeuren.
    Riley would approve.
  6. Dat zou Reagan goedkeuren.
    Reagan would approve that.
  7. Je moet die goedkeuren.
    I need you to approve them.
  8. Zij moeten het goedkeuren.
    They have to approve.
  9. De nieuwe verkiezingsdatum goedkeuren.
    Approve Congress' new election date.
  10. Moet de doodstraf goedkeuren...
    ... must accept capital punishment...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden