NL: goedachten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
goedgeacht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik acht goed jij acht goed hij acht goed wij achten goed jullie achten goed zij achten goed
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik goedacht dat jij goedacht dat hij goedacht dat wij goedachten dat jullie goedachten dat zij goedachten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb goedgeacht jij hebt goedgeacht hij heeft goedgeacht wij hebben goedgeacht jullie hebben goedgeacht zij hebben goedgeacht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik achtte goed jij achtte goed hij achtte goed wij achtten goed jullie achtten goed zij achtten goed
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik goedachtte dat jij goedachtte dat hij goedachtte dat wij goedachtten dat jullie goedachtten dat zij goedachtten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had goedgeacht jij had goedgeacht hij had goedgeacht wij hadden goedgeacht jullie hadden goedgeacht zij hadden goedgeacht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal goedachten jij zult goedachten hij zal goedachten wij zullen goedachten jullie zullen goedachten zij zullen goedachten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal goedgeacht hebben jij zult goedgeacht hebben hij zal goedgeacht hebben wij zullen goedgeacht hebben jullie zullen goedgeacht hebben zij zullen goedgeacht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou goedachten jij zou goedachten hij zou goedachten wij zouden goedachten jullie zouden goedachten zij zouden goedachten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou goedgeacht hebben jij zou goedgeacht hebben hij zou goedgeacht hebben wij zouden goedgeacht hebben jullie zouden goedgeacht hebben zij zouden goedgeacht hebben
|
Gebiedende wijs |
acht goed
|
Aanvoegende wijs |
goedachte |