NL: glazuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geglazuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik glazuur jij glazuurt hij glazuurt wij glazuren jullie glazuren zij glazuren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geglazuurd jij hebt geglazuurd hij heeft geglazuurd wij hebben geglazuurd jullie hebben geglazuurd zij hebben geglazuurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik glazuurde jij glazuurde hij glazuurde wij glazuurden jullie glazuurden zij glazuurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geglazuurd jij had geglazuurd hij had geglazuurd wij hadden geglazuurd jullie hadden geglazuurd zij hadden geglazuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal glazuren jij zult glazuren hij zal glazuren wij zullen glazuren jullie zullen glazuren zij zullen glazuren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geglazuurd hebben jij zult geglazuurd hebben hij zal geglazuurd hebben wij zullen geglazuurd hebben jullie zullen geglazuurd hebben zij zullen geglazuurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou glazuren jij zou glazuren hij zou glazuren wij zouden glazuren jullie zouden glazuren zij zouden glazuren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geglazuurd hebben jij zou geglazuurd hebben hij zou geglazuurd hebben wij zouden geglazuurd hebben jullie zouden geglazuurd hebben zij zouden geglazuurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
glazuur
|
| Aanvoegende wijs |
| glazure |