NL: gillen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegild
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gil jij gilt hij gilt wij gillen jullie gillen zij gillen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegild jij hebt gegild hij heeft gegild wij hebben gegild jullie hebben gegild zij hebben gegild
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gilde jij gilde hij gilde wij gilden jullie gilden zij gilden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegild jij had gegild hij had gegild wij hadden gegild jullie hadden gegild zij hadden gegild
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gillen jij zult gillen hij zal gillen wij zullen gillen jullie zullen gillen zij zullen gillen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegild hebben jij zult gegild hebben hij zal gegild hebben wij zullen gegild hebben jullie zullen gegild hebben zij zullen gegild hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gillen jij zou gillen hij zou gillen wij zouden gillen jullie zouden gillen zij zouden gillen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegild hebben jij zou gegild hebben hij zou gegild hebben wij zouden gegild hebben jullie zouden gegild hebben zij zouden gegild hebben
|
| Gebiedende wijs |
gil
|
| Aanvoegende wijs |
| gille |