Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: gijzelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gegijzeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik gijzel
jij gijzelt
hij gijzelt
wij gijzelen
jullie gijzelen
zij gijzelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gegijzeld
jij hebt gegijzeld
hij heeft gegijzeld
wij hebben gegijzeld
jullie hebben gegijzeld
zij hebben gegijzeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gijzelde
jij gijzelde
hij gijzelde
wij gijzelden
jullie gijzelden
zij gijzelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gegijzeld
jij had gegijzeld
hij had gegijzeld
wij hadden gegijzeld
jullie hadden gegijzeld
zij hadden gegijzeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal gijzelen
jij zult gijzelen
hij zal gijzelen
wij zullen gijzelen
jullie zullen gijzelen
zij zullen gijzelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gegijzeld hebben
jij zult gegijzeld hebben
hij zal gegijzeld hebben
wij zullen gegijzeld hebben
jullie zullen gegijzeld hebben
zij zullen gegijzeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou gijzelen
jij zou gijzelen
hij zou gijzelen
wij zouden gijzelen
jullie zouden gijzelen
zij zouden gijzelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gegijzeld hebben
jij zou gegijzeld hebben
hij zou gegijzeld hebben
wij zouden gegijzeld hebben
jullie zouden gegijzeld hebben
zij zouden gegijzeld hebben

Gebiedende wijs
gijzel

Aanvoegende wijs
gijzele

Voorbeelden

  1. Gijzel je passagiers, dan stel je eisen.
    You hold passengers hostage, then you make demands.
  2. Om problemen te voorkomen, gijzel ik jullie alledrie.
    To be sure there are no more problems, you three are hostages.
  3. Pat, zie je niet dat ik hier een baby gijzel?
    Pat, can you see here I 'm holding a baby hostage? !
  4. Roep om voor een gijzel situatie op 1296 Faulkner Blvd.
    Call in a hostage situation at 1296 Faulkner Blvd.
  5. Door Gerald te gijzelen?
    By taking Gerald hostage?
  6. Ze kunnen je gijzelen.
    They might make you a hostage
  7. Ga je hem gijzelen?
    Are you gonna take him hostage?
  8. Ze zullen je gijzelen.
    They 'll take you hostage.
  9. Ze gijzelen mijn schip.
    They 're holding my ship hostage.
  10. Marc' s mannen gijzelen Red.
    Marc 's boys are holding Red.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden