NL: gijpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegijpt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gijp jij gijpt hij gijpt wij gijpen jullie gijpen zij gijpen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben gegijpt jij bent gegijpt hij is gegijpt wij zijn gegijpt jullie zijn gegijpt zij zijn gegijpt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gijpte jij gijpte hij gijpte wij gijpten jullie gijpten zij gijpten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was gegijpt jij was gegijpt hij was gegijpt wij waren gegijpt jullie waren gegijpt zij waren gegijpt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gijpen jij zult gijpen hij zal gijpen wij zullen gijpen jullie zullen gijpen zij zullen gijpen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegijpt zijn jij zult gegijpt zijn hij zal gegijpt zijn wij zullen gegijpt zijn jullie zullen gegijpt zijn zij zullen gegijpt zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gijpen jij zou gijpen hij zou gijpen wij zouden gijpen jullie zouden gijpen zij zouden gijpen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegijpt zijn jij zou gegijpt zijn hij zou gegijpt zijn wij zouden gegijpt zijn jullie zouden gegijpt zijn zij zouden gegijpt zijn
|
Gebiedende wijs |
gijp
|
Aanvoegende wijs |
gijpe |