NL: giegagen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegiegaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik giegaag jij giegaagt hij giegaagt wij giegagen jullie giegagen zij giegagen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegiegaagd jij hebt gegiegaagd hij heeft gegiegaagd wij hebben gegiegaagd jullie hebben gegiegaagd zij hebben gegiegaagd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik giegaagde jij giegaagde hij giegaagde wij giegaagden jullie giegaagden zij giegaagden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegiegaagd jij had gegiegaagd hij had gegiegaagd wij hadden gegiegaagd jullie hadden gegiegaagd zij hadden gegiegaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal giegagen jij zult giegagen hij zal giegagen wij zullen giegagen jullie zullen giegagen zij zullen giegagen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegiegaagd hebben jij zult gegiegaagd hebben hij zal gegiegaagd hebben wij zullen gegiegaagd hebben jullie zullen gegiegaagd hebben zij zullen gegiegaagd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou giegagen jij zou giegagen hij zou giegagen wij zouden giegagen jullie zouden giegagen zij zouden giegagen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegiegaagd hebben jij zou gegiegaagd hebben hij zou gegiegaagd hebben wij zouden gegiegaagd hebben jullie zouden gegiegaagd hebben zij zouden gegiegaagd hebben
|
| Gebiedende wijs |
giegaag
|
| Aanvoegende wijs |
| giegage |