NL: getuigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getuigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik getuig jij getuigt hij getuigt wij getuigen jullie getuigen zij getuigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getuigd jij hebt getuigd hij heeft getuigd wij hebben getuigd jullie hebben getuigd zij hebben getuigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik getuigde jij getuigde hij getuigde wij getuigden jullie getuigden zij getuigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getuigd jij had getuigd hij had getuigd wij hadden getuigd jullie hadden getuigd zij hadden getuigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal getuigen jij zult getuigen hij zal getuigen wij zullen getuigen jullie zullen getuigen zij zullen getuigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getuigd hebben jij zult getuigd hebben hij zal getuigd hebben wij zullen getuigd hebben jullie zullen getuigd hebben zij zullen getuigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou getuigen jij zou getuigen hij zou getuigen wij zouden getuigen jullie zouden getuigen zij zouden getuigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getuigd hebben jij zou getuigd hebben hij zou getuigd hebben wij zouden getuigd hebben jullie zouden getuigd hebben zij zouden getuigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
getuig
|
| Aanvoegende wijs |
| getuige |