NL: gesticuleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegesticuleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gesticuleer jij gesticuleert hij gesticuleert wij gesticuleren jullie gesticuleren zij gesticuleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegesticuleerd jij hebt gegesticuleerd hij heeft gegesticuleerd wij hebben gegesticuleerd jullie hebben gegesticuleerd zij hebben gegesticuleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gesticuleerde jij gesticuleerde hij gesticuleerde wij gesticuleerden jullie gesticuleerden zij gesticuleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegesticuleerd jij had gegesticuleerd hij had gegesticuleerd wij hadden gegesticuleerd jullie hadden gegesticuleerd zij hadden gegesticuleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gesticuleren jij zult gesticuleren hij zal gesticuleren wij zullen gesticuleren jullie zullen gesticuleren zij zullen gesticuleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegesticuleerd hebben jij zult gegesticuleerd hebben hij zal gegesticuleerd hebben wij zullen gegesticuleerd hebben jullie zullen gegesticuleerd hebben zij zullen gegesticuleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gesticuleren jij zou gesticuleren hij zou gesticuleren wij zouden gesticuleren jullie zouden gesticuleren zij zouden gesticuleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegesticuleerd hebben jij zou gegesticuleerd hebben hij zou gegesticuleerd hebben wij zouden gegesticuleerd hebben jullie zouden gegesticuleerd hebben zij zouden gegesticuleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
gesticuleer
|
| Aanvoegende wijs |
| gesticulere |