NL: gespen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegespt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gesp jij gespt hij gespt wij gespen jullie gespen zij gespen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegespt jij hebt gegespt hij heeft gegespt wij hebben gegespt jullie hebben gegespt zij hebben gegespt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gespte jij gespte hij gespte wij gespten jullie gespten zij gespten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegespt jij had gegespt hij had gegespt wij hadden gegespt jullie hadden gegespt zij hadden gegespt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gespen jij zult gespen hij zal gespen wij zullen gespen jullie zullen gespen zij zullen gespen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegespt hebben jij zult gegespt hebben hij zal gegespt hebben wij zullen gegespt hebben jullie zullen gegespt hebben zij zullen gegespt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gespen jij zou gespen hij zou gespen wij zouden gespen jullie zouden gespen zij zouden gespen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegespt hebben jij zou gegespt hebben hij zou gegespt hebben wij zouden gegespt hebben jullie zouden gegespt hebben zij zouden gegespt hebben
|
| Gebiedende wijs |
gesp
|
| Aanvoegende wijs |
| gespe |