NL: germaniseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegermaniseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik germaniseer jij germaniseert hij germaniseert wij germaniseren jullie germaniseren zij germaniseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegermaniseerd jij hebt gegermaniseerd hij heeft gegermaniseerd wij hebben gegermaniseerd jullie hebben gegermaniseerd zij hebben gegermaniseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik germaniseerde jij germaniseerde hij germaniseerde wij germaniseerden jullie germaniseerden zij germaniseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegermaniseerd jij had gegermaniseerd hij had gegermaniseerd wij hadden gegermaniseerd jullie hadden gegermaniseerd zij hadden gegermaniseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal germaniseren jij zult germaniseren hij zal germaniseren wij zullen germaniseren jullie zullen germaniseren zij zullen germaniseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegermaniseerd hebben jij zult gegermaniseerd hebben hij zal gegermaniseerd hebben wij zullen gegermaniseerd hebben jullie zullen gegermaniseerd hebben zij zullen gegermaniseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou germaniseren jij zou germaniseren hij zou germaniseren wij zouden germaniseren jullie zouden germaniseren zij zouden germaniseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegermaniseerd hebben jij zou gegermaniseerd hebben hij zou gegermaniseerd hebben wij zouden gegermaniseerd hebben jullie zouden gegermaniseerd hebben zij zouden gegermaniseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
germaniseer
|
| Aanvoegende wijs |
| germanisere |