NL: gereedkomen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereedgekomen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kom gereed jij komt gereed hij komt gereed wij komen gereed jullie komen gereed zij komen gereed
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik gereedkom dat jij gereedkomt dat hij gereedkomt dat wij gereedkomen dat jullie gereedkomen dat zij gereedkomen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben gereedgekomen jij bent gereedgekomen hij is gereedgekomen wij zijn gereedgekomen jullie zijn gereedgekomen zij zijn gereedgekomen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kwam gereed jij kwam gereed hij kwam gereed wij kwamen gereed jullie kwamen gereed zij kwamen gereed
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik gereedkwam dat jij gereedkwam dat hij gereedkwam dat wij gereedkwamen dat jullie gereedkwamen dat zij gereedkwamen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was gereedgekomen jij was gereedgekomen hij was gereedgekomen wij waren gereedgekomen jullie waren gereedgekomen zij waren gereedgekomen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gereedkomen jij zult gereedkomen hij zal gereedkomen wij zullen gereedkomen jullie zullen gereedkomen zij zullen gereedkomen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereedgekomen zijn jij zult gereedgekomen zijn hij zal gereedgekomen zijn wij zullen gereedgekomen zijn jullie zullen gereedgekomen zijn zij zullen gereedgekomen zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gereedkomen jij zou gereedkomen hij zou gereedkomen wij zouden gereedkomen jullie zouden gereedkomen zij zouden gereedkomen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereedgekomen zijn jij zou gereedgekomen zijn hij zou gereedgekomen zijn wij zouden gereedgekomen zijn jullie zouden gereedgekomen zijn zij zouden gereedgekomen zijn
|
| Gebiedende wijs |
kom gereed
|
| Aanvoegende wijs |
| gereedkome |