NL: gelieven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geliefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gelief jij gelieft hij gelieft wij gelieven jullie gelieven zij gelieven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geliefd jij hebt geliefd hij heeft geliefd wij hebben geliefd jullie hebben geliefd zij hebben geliefd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik geliefde jij geliefde hij geliefde wij geliefden jullie geliefden zij geliefden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geliefd jij had geliefd hij had geliefd wij hadden geliefd jullie hadden geliefd zij hadden geliefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gelieven jij zult gelieven hij zal gelieven wij zullen gelieven jullie zullen gelieven zij zullen gelieven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geliefd hebben jij zult geliefd hebben hij zal geliefd hebben wij zullen geliefd hebben jullie zullen geliefd hebben zij zullen geliefd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gelieven jij zou gelieven hij zou gelieven wij zouden gelieven jullie zouden gelieven zij zouden gelieven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geliefd hebben jij zou geliefd hebben hij zou geliefd hebben wij zouden geliefd hebben jullie zouden geliefd hebben zij zouden geliefd hebben
|
| Gebiedende wijs |
gelief
|
| Aanvoegende wijs |
| gelieve |