NL: gasteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegasteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gasteer jij gasteert hij gasteert wij gasteren jullie gasteren zij gasteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegasteerd jij hebt gegasteerd hij heeft gegasteerd wij hebben gegasteerd jullie hebben gegasteerd zij hebben gegasteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gasteerde jij gasteerde hij gasteerde wij gasteerden jullie gasteerden zij gasteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegasteerd jij had gegasteerd hij had gegasteerd wij hadden gegasteerd jullie hadden gegasteerd zij hadden gegasteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal gasteren jij zult gasteren hij zal gasteren wij zullen gasteren jullie zullen gasteren zij zullen gasteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegasteerd hebben jij zult gegasteerd hebben hij zal gegasteerd hebben wij zullen gegasteerd hebben jullie zullen gegasteerd hebben zij zullen gegasteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou gasteren jij zou gasteren hij zou gasteren wij zouden gasteren jullie zouden gasteren zij zouden gasteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegasteerd hebben jij zou gegasteerd hebben hij zou gegasteerd hebben wij zouden gegasteerd hebben jullie zouden gegasteerd hebben zij zouden gegasteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
gasteer
|
| Aanvoegende wijs |
| gastere |