Voorbeelden

1. So you garrote me?
   Dus dan wurg je mij maar?
2. They 'll garrote us all.
   Ze zullen ons allemaal wurgen.
3. And what is the garrote, pray?
   En wat is de garrote, bidden?
4. He 'd been strangled by a garrote.
   Gewurgd met een draad.
5. What is that? You carry a garrote?
   Heb je een wurgijzer bij je?
6. Connie was not trying to Garrote me like a thuggee assassin.
   Connie probeerde me niet te wurgen als een moordenaar.
7. You have someone who can wield a good garrote, do you not?
   Je hebt iemand die... een goede garrote kan hanteren, nietwaar?
8. It seems there were two rather nasty garrote attacks on prostitutes there.
   Het lijkt erop dat er twee lelijke garrote aanvallen waren op prostituees daar.
9. She wouldn 't have noticed the garrote until it was too late.
   Ze zou de garrote niet hebben gemerkt totdat het te laat was.
10. The garrote appears to have severed both the carotid artery and the jugular vein.
    De garrote lijkt zowel de halsslagader en de halsader doorgesneden te hebben.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden