NL: garneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegarneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik garneer jij garneert hij garneert wij garneren jullie garneren zij garneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegarneerd jij hebt gegarneerd hij heeft gegarneerd wij hebben gegarneerd jullie hebben gegarneerd zij hebben gegarneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik garneerde jij garneerde hij garneerde wij garneerden jullie garneerden zij garneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegarneerd jij had gegarneerd hij had gegarneerd wij hadden gegarneerd jullie hadden gegarneerd zij hadden gegarneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal garneren jij zult garneren hij zal garneren wij zullen garneren jullie zullen garneren zij zullen garneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegarneerd hebben jij zult gegarneerd hebben hij zal gegarneerd hebben wij zullen gegarneerd hebben jullie zullen gegarneerd hebben zij zullen gegarneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou garneren jij zou garneren hij zou garneren wij zouden garneren jullie zouden garneren zij zouden garneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegarneerd hebben jij zou gegarneerd hebben hij zou gegarneerd hebben wij zouden gegarneerd hebben jullie zouden gegarneerd hebben zij zouden gegarneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
garneer
|
| Aanvoegende wijs |
| garnere |