1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. gangster

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

FR: gangster    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Participe Passé
gangsté

Indicatif Présent
je gangste
tu gangstes
il; elle gangste
nous gangstons
vous gangstez
ils; elles gangstent

Indicatif Passé Composé
j`ai gangsté
tu as gangsté
il; elle a gangsté
nous avons gangsté
vous avez gangsté
ils; elles ont gangsté

Indicatif Imparfait
je gangstais
tu gangstais
il; elle gangstait
nous gangstions
vous gangstiez
ils; elles gangstaient

Indicatif Plus-Que-Parfait
j`avais gangsté
tu avais gangsté
il; elle avait gangsté
nous avions gangsté
vous aviez gangsté
ils; elles avaient gangsté

Indicatif Passé Simple
je gangstai
tu gangstas
il; elle gangsta
nous gangstâmes
vous gangstâtes
ils; elles gangstèrent

Indicatif Passé Antérieur
j`eus gangsté
tu eus gangsté
il; elle eut gangsté
nous eûmes gangsté
vous eûtes gangsté
ils; elles eurent gangsté

Indicatif Futur Simple
je gangsterai
tu gangsteras
il; elle gangstera
nous gangsterons
vous gangsterez
ils; elles gangsteront

Indicatif Futur Antérieur
j`aurai gangsté
tu auras gangsté
il; elle aura gangsté
nous aurons gangsté
vous aurez gangsté
ils; elles auront gangsté

Subjonctif Présent
je gangste
tu gangstes
il; elle gangste
nous gangstions
vous gangstiez
ils; elles gangstent

Subjonctif Passé
j`aie gangsté
tu aies gangsté
il; elle ait gangsté
nous ayons gangsté
vous ayez gangsté
ils; elles aient gangsté

Subjonctif Imparfait
je gangstasse
tu gangstasses
il; elle gangstât
nous gangstassions
vous gangstassiez
ils; elles gangstassent

Subjonctif Plus-Que-Parfait
j`eusse gangsté
tu eusses gangsté
il; elle eût gangsté
nous eussions gangsté
vous eussiez gangsté
ils; elles eussent gangsté

Conditionnel Présent
je gangsterais
tu gangsterais
il; elle gangsterait
nous gangsterions
vous gangsteriez
ils; elles gangsteraient

Conditionnel Passé
j`aurais gangsté
tu aurais gangsté
il; elle aurait gangsté
nous aurions gangsté
vous auriez gangsté
ils; elles auraient gangsté

Impératif Présent
(tu) gangste, (nous) gangstons
(vous) gangstez


Voorbeelden

  1. Une pieuvre gangster?
    Gangster octopus?
  2. C' était gangster.
    Het was gangster.
  3. Être un gangster.
    Een gangster zijn.
  4. Gangster ou star?
    Gangster of ster?
  5. Jouer au gangster?
    Gangstertje spelen?
  6. Non, le gangster.
    Nee, een gangster.
  7. Tu veux être un gangster, petit? Va jouer au gangster.
    Als je een gangster wil zijn, moet je dat maar doen.
  8. Ça fait très gangster!
    Het is allemaal spul.
  9. Suis-je un gangster?
    Ben ik een schurk?
  10. C' est un gangster.
    Hij is een gangster.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try