NL: galopperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gegaloppeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik galoppeer jij galoppeert hij galoppeert wij galopperen jullie galopperen zij galopperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegaloppeerd jij hebt gegaloppeerd hij heeft gegaloppeerd wij hebben gegaloppeerd jullie hebben gegaloppeerd zij hebben gegaloppeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik galoppeerde jij galoppeerde hij galoppeerde wij galoppeerden jullie galoppeerden zij galoppeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegaloppeerd jij had gegaloppeerd hij had gegaloppeerd wij hadden gegaloppeerd jullie hadden gegaloppeerd zij hadden gegaloppeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal galopperen jij zult galopperen hij zal galopperen wij zullen galopperen jullie zullen galopperen zij zullen galopperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegaloppeerd hebben jij zult gegaloppeerd hebben hij zal gegaloppeerd hebben wij zullen gegaloppeerd hebben jullie zullen gegaloppeerd hebben zij zullen gegaloppeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou galopperen jij zou galopperen hij zou galopperen wij zouden galopperen jullie zouden galopperen zij zouden galopperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegaloppeerd hebben jij zou gegaloppeerd hebben hij zou gegaloppeerd hebben wij zouden gegaloppeerd hebben jullie zouden gegaloppeerd hebben zij zouden gegaloppeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
galoppeer
|
| Aanvoegende wijs |
| galoppere |