NL: galmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gegalmd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik galm jij galmt hij galmt wij galmen jullie galmen zij galmen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gegalmd jij hebt gegalmd hij heeft gegalmd wij hebben gegalmd jullie hebben gegalmd zij hebben gegalmd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik galmde jij galmde hij galmde wij galmden jullie galmden zij galmden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gegalmd jij had gegalmd hij had gegalmd wij hadden gegalmd jullie hadden gegalmd zij hadden gegalmd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal galmen jij zult galmen hij zal galmen wij zullen galmen jullie zullen galmen zij zullen galmen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gegalmd hebben jij zult gegalmd hebben hij zal gegalmd hebben wij zullen gegalmd hebben jullie zullen gegalmd hebben zij zullen gegalmd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou galmen jij zou galmen hij zou galmen wij zouden galmen jullie zouden galmen zij zouden galmen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gegalmd hebben jij zou gegalmd hebben hij zou gegalmd hebben wij zouden gegalmd hebben jullie zouden gegalmd hebben zij zouden gegalmd hebben
|
Gebiedende wijs |
galm
|
Aanvoegende wijs |
galme |