NL: fusilleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefusilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fusilleer jij fusilleert hij fusilleert wij fusilleren jullie fusilleren zij fusilleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefusilleerd jij hebt gefusilleerd hij heeft gefusilleerd wij hebben gefusilleerd jullie hebben gefusilleerd zij hebben gefusilleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fusilleerde jij fusilleerde hij fusilleerde wij fusilleerden jullie fusilleerden zij fusilleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefusilleerd jij had gefusilleerd hij had gefusilleerd wij hadden gefusilleerd jullie hadden gefusilleerd zij hadden gefusilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fusilleren jij zult fusilleren hij zal fusilleren wij zullen fusilleren jullie zullen fusilleren zij zullen fusilleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefusilleerd hebben jij zult gefusilleerd hebben hij zal gefusilleerd hebben wij zullen gefusilleerd hebben jullie zullen gefusilleerd hebben zij zullen gefusilleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fusilleren jij zou fusilleren hij zou fusilleren wij zouden fusilleren jullie zouden fusilleren zij zouden fusilleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefusilleerd hebben jij zou gefusilleerd hebben hij zou gefusilleerd hebben wij zouden gefusilleerd hebben jullie zouden gefusilleerd hebben zij zouden gefusilleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fusilleer
|
| Aanvoegende wijs |
| fusillere |