NL: fuseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fuseer jij fuseert hij fuseert wij fuseren jullie fuseren zij fuseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefuseerd jij hebt gefuseerd hij heeft gefuseerd wij hebben gefuseerd jullie hebben gefuseerd zij hebben gefuseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fuseerde jij fuseerde hij fuseerde wij fuseerden jullie fuseerden zij fuseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefuseerd jij had gefuseerd hij had gefuseerd wij hadden gefuseerd jullie hadden gefuseerd zij hadden gefuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fuseren jij zult fuseren hij zal fuseren wij zullen fuseren jullie zullen fuseren zij zullen fuseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefuseerd hebben jij zult gefuseerd hebben hij zal gefuseerd hebben wij zullen gefuseerd hebben jullie zullen gefuseerd hebben zij zullen gefuseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fuseren jij zou fuseren hij zou fuseren wij zouden fuseren jullie zouden fuseren zij zouden fuseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefuseerd hebben jij zou gefuseerd hebben hij zou gefuseerd hebben wij zouden gefuseerd hebben jullie zouden gefuseerd hebben zij zouden gefuseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fuseer
|
| Aanvoegende wijs |
| fusere |