NL: funderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefundeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fundeer jij fundeert hij fundeert wij funderen jullie funderen zij funderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefundeerd jij hebt gefundeerd hij heeft gefundeerd wij hebben gefundeerd jullie hebben gefundeerd zij hebben gefundeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fundeerde jij fundeerde hij fundeerde wij fundeerden jullie fundeerden zij fundeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefundeerd jij had gefundeerd hij had gefundeerd wij hadden gefundeerd jullie hadden gefundeerd zij hadden gefundeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal funderen jij zult funderen hij zal funderen wij zullen funderen jullie zullen funderen zij zullen funderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefundeerd hebben jij zult gefundeerd hebben hij zal gefundeerd hebben wij zullen gefundeerd hebben jullie zullen gefundeerd hebben zij zullen gefundeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou funderen jij zou funderen hij zou funderen wij zouden funderen jullie zouden funderen zij zouden funderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefundeerd hebben jij zou gefundeerd hebben hij zou gefundeerd hebben wij zouden gefundeerd hebben jullie zouden gefundeerd hebben zij zouden gefundeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fundeer
|
| Aanvoegende wijs |
| fundere |