NL: fulmineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefulmineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fulmineer jij fulmineert hij fulmineert wij fulmineren jullie fulmineren zij fulmineren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefulmineerd jij hebt gefulmineerd hij heeft gefulmineerd wij hebben gefulmineerd jullie hebben gefulmineerd zij hebben gefulmineerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fulmineerde jij fulmineerde hij fulmineerde wij fulmineerden jullie fulmineerden zij fulmineerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefulmineerd jij had gefulmineerd hij had gefulmineerd wij hadden gefulmineerd jullie hadden gefulmineerd zij hadden gefulmineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fulmineren jij zult fulmineren hij zal fulmineren wij zullen fulmineren jullie zullen fulmineren zij zullen fulmineren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefulmineerd hebben jij zult gefulmineerd hebben hij zal gefulmineerd hebben wij zullen gefulmineerd hebben jullie zullen gefulmineerd hebben zij zullen gefulmineerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fulmineren jij zou fulmineren hij zou fulmineren wij zouden fulmineren jullie zouden fulmineren zij zouden fulmineren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefulmineerd hebben jij zou gefulmineerd hebben hij zou gefulmineerd hebben wij zouden gefulmineerd hebben jullie zouden gefulmineerd hebben zij zouden gefulmineerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fulmineer
|
| Aanvoegende wijs |
| fulminere |