NL: friseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefriseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik friseer jij friseert hij friseert wij friseren jullie friseren zij friseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefriseerd jij hebt gefriseerd hij heeft gefriseerd wij hebben gefriseerd jullie hebben gefriseerd zij hebben gefriseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik friseerde jij friseerde hij friseerde wij friseerden jullie friseerden zij friseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefriseerd jij had gefriseerd hij had gefriseerd wij hadden gefriseerd jullie hadden gefriseerd zij hadden gefriseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal friseren jij zult friseren hij zal friseren wij zullen friseren jullie zullen friseren zij zullen friseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefriseerd hebben jij zult gefriseerd hebben hij zal gefriseerd hebben wij zullen gefriseerd hebben jullie zullen gefriseerd hebben zij zullen gefriseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou friseren jij zou friseren hij zou friseren wij zouden friseren jullie zouden friseren zij zouden friseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefriseerd hebben jij zou gefriseerd hebben hij zou gefriseerd hebben wij zouden gefriseerd hebben jullie zouden gefriseerd hebben zij zouden gefriseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
friseer
|
Aanvoegende wijs |
frisere |